De Kaak van Kröddeburen

In Kröddeburen stond vroeger een kaak. Hier werden mensen tentoongesteld als ze een misdrijf hadden begaan. De kaak werd op last van Lucas Hamminck verwijderd. Oostbroek was een buitenhuis waar hij voor de rust kwam. Toen de kaak in mei 1769 omgezaagd op de grond lag wist eenieder wie daar achter zat. De gerichtswedman had de daders snel gevonden. Frederik Koelman uit Groningen, de tuinman van Hamminck, had van Hamminck de opdracht gekregen mensen te regelen die de kaak konden omzagen.
Koelman had hiervoor Otte Ottens geregeld, ook hovenier, de glazenkoper Joseph Knie en de herbergier Hindrik Borgert uit Helpman. De daadwerkelijke dader bleef buiten schot. Noch de plaatselijke rechter, noch de hoofdmannenkamer kon iets tegen Hamminck uitrichten, aangezien hij stadsburger was. Uiteindelijk werd de zaak geseponeerd en keerde de kaak niet meer terug in Kröddeburen.

bron 1: Formsma e.a., 1990
bron 2: Feenstra e.a., 2001

Stukken in het archief van het Eesterrecht (bij Groninger Archieven):
733 Gerechten in Fivelingo, 1560 - 1811
136 Register van stukken betreffende het onderzoek naar het verwijderen van de kaak te Croddeburen door Otte Ottens, Hindrik Borgert en Joseph Knie op instigatie van de raadsheer dr. L. Hamminck, 1769 - 1770

Artikel van Dr. G. A. Wumkes in Groninger Volksalmanak van 1906


B.H. Wiersema bewerkte dit artikel voor in de kerkbode:

De Koak te Kröddeburen.
====================

          De dauw en de rust ligt nog over Kroddeburen op een vroege Meimorgen in 1796. De rust wordt alleen verstoord door Janneke de snijdersweduwe die voor het venster van Jacob Luitjens, de biesjager roept:
          "De koak ligt omme, kom gaauw hier".
Jacob die nog te bed lag, komt er uit, schiet gauw wat kleren aan en komt buiten. Op het geroep van Janneke komen ook Sirp Hendriks, de meesterschoenmaker en Jan Meertens de meestersmid te voorschijn en vragen: "Wat is er wel te doan?"
Janneke die met de biesjager voorbijgaat roept: "De Koak ligt ja omme!" De schandpaal van het edele gericht van Ten Post, waaronder ook Kroddeburen behoorde, lag met zaagsnede en uitgegraven in de berm van de weg.
          Met ernstige gezichten stonden de buren toe te kijken. "Kin mie nait begriepen wel dat doan het. Of zol dy vremde motschipper dij gisteravond mit Derk Dam ston te proaten, der meer van waitten?"
Juist kwam de damwaarder met zijn vrouw Hendrikje Geerts aanstappen en als geroepen verscheen de wedman Jacob Wiechers, Oltman van Ten Post.
          De biesjager had het gezegde van de smid goed in zijn oor geknoopt. Terwijl de wedman de zaagsnede bekeek, keek de biesjager scherp naar Derk Dam en zei: "As noe nait ain van ons dat doan het!" Hendrikje, de vrouw van Derk Dam, had de blik opgevangen die voor haar man gold en antwoordde kwaad: "Meinen ie dat Derk der schuld aan het?" De biejoager antwoordde: "'k Heb 't nait zain, har ik 't zain, den zol ik man en peerd nuimen. Dei 't nait roakt, huift er gein drokte van te moaken". De biesjager keerde zich om en vertrok met de wedman. Derk wilde de beschuldiging die stilzwijgend op hem gericht was, niet aanvaarden en ging 's middags naar de biesjager: "Hebben ie zegt dat ik de poal omsmeten heb?". Het antwoord luidde: "Nee! Mor doarom kennen ie 't wel doan hemmen". Derk was te hooghartig om zijn onschuld te bepleiten en omdat hij ook de biesjager niet mocht. Geprikkeld door diens brutale optreden beging hij de onvoorzichtigheid, te zeggen: "As 'n meneer tegen ons zee, jonge moak de poal omme, 't komt op een kroes jenever nait an en dei gaf ois een kroes of drei, as men op een nacht de poal wegmoaktje, zunder dat ain er wat van ofwis". Zo gaf hij voedsel aan de verdenking welke nog door een ander feit versterkt werd. Het was een pibliek geheim, dat de kaak een doorn in het oog van dr. Hammink was. Deze paal gaf aanleiding tot rare tonelen.
Stond iemand aan de paal, dan kwam men van ver om de "ongelukkige" te zien en om "justitie te assisteren", zoals men zei. De persoon werd met eieren of drek bekogeld. 't Leek op een kermisgedoe. En dat vlak tegenover het statige landhuis van de patriciër uit Groningen, die hier in zijn theekoepel en op de rustieke banken van zijn rust wilde genieten.
          Eén dag voor het misdrijf was met behulp van heel Kroddeburen een schip door het "maar" getrokken, dat twee grote beelden en een lading turfmolm in had voor het park van het landhuis. Reden te meer om de damvaarder te verdenken! De justitie moest het verder uitzoeken en diezelfde morgen ging de gerichtswedman naar Groningen om de richter van Ten Post en onderhorige dorpen, Dr. J. Nauta met het geval in kennis te stellen en Derk Dam als vermoedelijke schuldige aan te wijzen.
Na voorlezing van het proces-verbaal kreeg de wedman de opdracht verschillende mensen uit Kroddeburen de volgende morgen om 10 uur te dagvaarden.
          Te Winneweer in het "weershuis"rechtsherberg, waar ook een cachot was, waar de dader opgesloten werd, vond het verhoor plaats. Derk Dam bleef ontkennen, zodat het verhoor niets opleverde. Toch ging de rechter met het onderzoek door, zowel in Groningen als in Kroddeburen. Het had argwaan gewekt dat een zekere Frederik Koelman, een tuinman uit de Peperstraat te Groningen en die ook wel op de buitenplaats werkte, de morgen na het ongeval in Kroddeburen was gezien en direkt daarna naar dr. Hammink in de Boteringestraat was gegaan. Koelman werd dan ook in verhoor genomen en nu bleek, dat dr. Hammink achter het gebeuren zat.
            Hoe was alles in zijn werk gegaan?
Op last van zijn heer moest Koelman iemand zoeken die de paal verwijderen zou. Koelman wendde zich tot een oude hovenier, Otto Ottens, die in 't Clooster woonde in de Ebbingestraat. "Otto, willen ie wat verdainen?" "Joa wel groag".
Na enig gepraat ging deze Ottens naar dr. Hammink en deze verzekerde hem dat er geen gevaar bij was; het was een gewone paal die hem in de weg stond. Ottens mocht er echter niet over praten, de boeren in de omtrek mochten het niet weten, wie dit deed. "Zeg maar dat Jonkheer Rengers van Farmsum het gezegd heeft, omdat hij al tweemaal met zijn koets en paarden er tegenaan is gereden!" "Neem twee manen mee, want het is een zware paal. Als beloning krijg je na afloop 2 ducaten".
          Ottens nam het voorstel aan en ging de stad in, op zoek naar kameraden voor de nachtelijke tocht. In de herberg van de Pauw op de Grote Markt trof hij een glazenkoper, Jozef Knie die op de voorslag inging. Deze Knie wees hem op de waard Borgert in Helpman die ook bereid was. Met hun drieën werd een plan opgesteld.
          Op woensdagavond 11 mei tegen negenen, toen de wachter van de Steentilpoort de poorten wilde sluiten, sloop het drietal in het duister naar buiten, gewapend met zaag, houweel en schop. De oude hovenier ging voorop,; hij alleen wist de weg. Eerst gingen zij langs de Steentilpoortengracht, daarna door een weiland en eindelijk kwamen ze aan de Stadsweg; ze trokken langs Garmerwolde en lieten Ten Boer rechts liggen. In de verte zagen ze de Lellensborgh.
Tegen middernacht kwamen ze in Kroddeburen. "Oostbroek" lag als uitgestorven tussen het hoge geboomte. De mannen keken zwijgend naar de paal, niet vermoedende, dat het de gevreesde justitiepaal was.
          Toch waren de mannen niet gerust.
Borgert verbrak eerst de stilte. "Zeg Otto" zeide hij "ken 't gain kwoad?" Ik docht dat 'n poal was om peerden te dresseren, moar hai stait an de weg. Is 't zo wel zuver?"
De grijskop antwoordde: "der schoelt gain kwoad bie. Meneer van Farmsum het commandeird dat 't gebueren mos".
          De arbeid begon eerst met de zaag, doch dit wilde slecht; de zaag kwam al meer in de knel. Dan maar graven, doch ook dat viel tegen. Na twee volle uren had men de voet bloot. Toen zetten ze scop en houweel tegen de kop. Nog een duw, een ruk ..... met een doffe slag viel de paal op de grond. Door niemand opgemerkt keerden zij huiswaarts langs dezelfde weg. Bij Oosterhogebrug kwamen zij op het trekpad langs het Damsterdiep. Bij het morgengrauw toen de poort weer open was zochten ze hun woningen op. 's Avonds ontvingen ze hun loon uit handen van Koelman's vrouw in de herberg de Pauw.
          Uit al deze feiten en getuigenissen bleek zonneklaar dat niet Derk Dam maar dr. Hammink de schuldige was. Richter Nauta wilde dat het recht zijn loop moest hebben en berichtte aan Burgemeester en Raad der stad, dat hij een "wete-brief" tegen dr. Hammink moest uitvaardigen, om de dagvaarding wettelijk te doen plaatsvinden. De heren der stad weigerden dit; later werd de dagvaarding door een regent aan Hammink gegeven.
          Op 2 december 1769 om 9 uur moest Hammink in het Rechthuis te Winneweer verschijnen. Maar dat was natuurlijk ver beneden zijn stand, temidden van gewone dorpsmensen en een gewone rechter te worden verhoord. Hij sloeg alle dagvaardingen in de wind en wist te bewerken dat de stadsregering een klacht indiende bij stadhouder Willem V.
Er kwam een schrijven uit Den Haag om de zaak te laten rusten. Dr Hammink mocht als burger van de stad niet elders voor een feit aangeklaagd worden.
          Uit niets blijkt, dat er verder recht gedaan is; de paal lag om en er is vermoedelijk geen nieuwe geplaatst.